Sint-Oedenrode – Boxtel

13 juli 2014

Met stramme spieren zit ik vermoeid op de bank. Ik kijk naar de finale van het WK2014.  Het is de dag erna. De bal rolt. Het geluid staat uit. Uit de luidsprekers klinkt Fink, mooie indringende melancholieke muziek, waarop je weg kan dromen van als Robben die laatste kans toch had benut. Messi versnelt, fraai. Dit wordt een andere wedstrijd. Het spel golft heen en weer. Messi krijgt meer ruimte.

Het was zwaar vandaag, de spieren speelden op. We lopen bijna 18 kilometer, langs het hoge riet met daartussen Sigaren, dat de Dommel omzoomd, de manshoge Mannetjes varens in het gemengde bos en het metershoge Springbalsemien, langs de randen van de akkers die grenzen aan bosstroken. Paden die blijkbaar niet druk belopen worden, want het gras staat hoog en ze zijn heel smal.

Kasteel Stapelen, waar de paters Assumptionisten leven, omringd door een sfeervol  park met oude hoge mooie bomen en daaronder in schaduw van het loof gelegen kort geschoren grasvelden en waterpartijen met Bloeiende Gele Plomp en Waterlelies, is het eindpunt van de etappe. Buiten het hek van het park ligt het moderne station, in een troosteloze omgeving, waar onze auto staat te wachten.

We verlaten Sint-Oedenrode langs de snelstromende Dommel, die hier benut wordt voor wildwaterkanoën. Het pad slingert langs de rand van het dorp. Buiten het dorp liggen de boomkwekerijen, de velden met maïs en asperges en de riekende varkensstallen. Na de kruising van de Ollandse weg, dat het dorpje Olland met Sint-Oedenrode verbindt lopen we weer richting de Dommel. In de wei staat het vee. Opvallend is de rust, geen mensen, geen verkeer, alleen de zang van de vogels het gezoem van de insecten. Tot dichtbij Kasteren, dat we links laten liggen, lopen we door de velden en over de weiden.

We vergapen ons aan de opstallen op en rond het Groot Duifhuis, de Dommelhoeve en de poëzie aan de rand van de onverharde weg:

HET ZWARTE VARKEN

1.

Een nacht hing de gekruisigde op stal

voor hij werd afgenomen van de ladder,

in pekel, schouw en weekflessen begraven.

Winterkoninkjes bewogen in zijn dood,

waaiden als droge bladeren door de struiken.

Hun spitse snavels pikten het niet weg.

Zie, varkensziel de maan stijgt op,

zijn ronde stempelneus ruikt aan de aarde.

Die zijn leven met gegil begon en met een messteek

eindigde, kan geen afscheid nemen van zijn hok.

2.

Gekruisigd varken, rose zak vol ingewanden

geschoren schaamte, monsterlijke baby,

dampende geboorte van de dood.

Populieren slaan hun bladen om

en prevelen gebeden in de kathedraal van de wind.

We krabben op de rug en achter oren:

we kunnen ons verschansen in de kerk.

We kunnen ons verbergen achter de collectezak.

Gezang en preek veranderen niks:

gepiep van muizen in een uilenklauw.

Het is in ons als duister in een ton

en in de zilveren sporen van de slak.

3.

Grillig stolsel, geaderd als een wereldbol.

Bruin aanhechtpunt voor web en stof

en baken bij het binnenvliegen van de vleermuis:

wie durft hem aan te pakken van de boer.

Een riet glijdt door bespuugde palm,

de foekepot begint zijn duister reizen.

“Rommelpotte-, rij, rommelpot-, terij,

geef me ne cent, dan ga ‘k voorbij …”

Bruine bladeren hurken samen in geel gras.

Alleen de weegbree, groen oor van

de aarde, wil nog wortelen waar bloed vloeide

en seint berichten vooruit naar de hel.

4.

De hofhond grauwt, schudt van zich af

herinnering aan kou die komen gaat.

Zijn oren kletsen. Binnen bonken hoeven,

rinkelt de koeienrozenkrans van kettingen.

Mos betast het strooien dak en

luistert naar een knagend spreken.

Sneeuw, geweekte zegels van geweigerde

gebeden, daalt in het donker af.

Zwaar staat mestlucht om de boerderij.

Rond de schouw zweert wasgoed samen.

Wie zal er dit jaar sterven op de strozak

en gegeten worden door het zwarte varken?

Even verderop lunchen we in de kapel, gewijd aan St. Antonius, de beschermheer van de boeren en het vee. De kapel is in 2002 herbouwd.  We steken een kaarsje aan en doen daarbij een wens. Buiten drupt het, maar het blijft droog. Pas als we op het terras zitten in Sint-Oedenrode openen de sluizen boven ons zich en komt de regen met bakken uit de hemel. Op de thuisreis valt nog meer regen, zoveel dat de ruitenwissers het niet meer aankunnen. Bij het café, tegenover het insectenhotel, aan de eind van de Karstense straat steken we het Duitse lijntje,  een relikwie uit de eerste helft van de vorig eeuw, die de concurrentie met het staatsspoor niet aankon, over. We duiken het bos, het Geelders woud, een gemengd bos, op zandgrond, met daaronder, dicht onder de oppervlak, een ondoordringbare leemlaag, waardoor het bos zo vochtig is, in. Het lijntje zien we nog een poosje liggen aan onze rechterhand. In het bos worden we lek gestoken door de duizenden muggen, die zich massaal voortplanten in het stilstaande water in het bos. We naderen Boxtel. De laatste 3 kilometer loopt door de stad. Saai en vervelend, totdat we de kerk en het park met de vervallen staties en het kasteel, bewoond door Assumptionistische  monniken, een intrigerende naam, bereiken.

Boxtel – Hilvarenbeek