Alausí

Alausí                                                                                                                                             27-1-2019

De bus naar Alausi gaat ’s morgens heel vroeg of om 12:50 uur. We besluiten die van 12:50 te nemen. Op ons gemak staan we op. Na het ontbijt, ons laatste gesprek met de missionaris en de 6-2 zege voor Feijenoord op Ajax op zak, pakken we onze rugzakken weer in en nemen een taxi naar de busterminal, waar we voor  $ 12,- 2 tickets kopen naar Alausí, ruim 3 uur bussen.

De bus is nog niet helemaal vol, wordt werkelijk waar verzegeld en vertrekt keurig op tijd. Als de bijrijder iemand met een tas ziet lopen, mindert de chauffeur vaart en roepen ze door het raampje of ze soms naar Quito moeten; zo ronselen ze de bus overvol, mensen staan of zitten op de grond en drie wulpse dames mogen in de cabine bij de chauffeur plaatsnemen. Tijdens de hele rit babbelt de chauffeur gezellig met de vrouw naast hem. Tijdens het praten kijkt hij haar voortdurend aan, één oog op de weg, één oog op de vrouw. Je houdt vooral je hart vast als we in de wolken rijden en het zicht beperkt is. Maar het gaat gelukkig allemaal goed. Plots roept de conducteur Alausí. Even later stopt de bus, de deur gaat open en de conducteur vraagt ongeduldig waarom we nog niet klaar staan. An vraagt nog waar de busterminal is, maar dat mag niet baten. De bus stopt langs de weg, de noordelijke route van de Panamerican Highway. Onze bagage wordt op straat gezet en de bijrijder wijst ons hoe we naar het dorp moeten lopen, terwijl de bus al weer wegrijdt. Daar staan we dan, langs de kant van de weg, met in het dal Alausí, gehuld in de wolken. We staan elkaar beduusd aan te kijken en schieten dan onbedaarlijk in de lach.

We dalen via een steil pad af naar het dal en bereiken al vrij snel Hotel Europa, waar we voor 2 nachten een kamer hebben geboekt. De receptioniste spreekt geen Engels en in ons beste Spaans vragen we hoe laat de Tren Ecuador morgenochtend naar de Nariz del Diablo vertrekt. Die rijdt NIET op maandag! We moeten even slikken en dan, ja ach, we lachen maar weer. We installeren ons op onze kamer en op bed geniet ik van de filmpjes van de 6-2 overwinning van Feyenoord op Ajax. Het is een historische dag, als je Feijenoorder bent tenminste. Alhoewel ik er natuurlijk geen genoeg van kan krijgen, gaan we toch op zoek naar een restaurant. Daar ontmoeten we 2 Canadese dames. Huis en haard hebben ze verkocht en een trailer gekocht, waar ze in de zomer in wonen terwijl ze ijs verkopen. ’s Winters reizen ze. Ze zijn met pensioen, 58 en 53 jaar oud. De jongste zit onder de tattoo’s en is arts geweest. Ze vertellen smeuïg over hun leven en reizen. Ondertussen schuiven ook 2 Hollandse jongens, Rick & Kevin, aan en wordt het nog even gezellig.

Alausí                                                                                                                                              28-1-2019

Op ons gemak staan we op en ontbijten. Bij de I(nformacion)Tur(ismo) halen we een plattegrond en slenteren door het levendige, kleine stadje met een verwaarloosd koloniaal centrum. Veel is er niet te beleven. Er zijn 2 bezienswaardigheden, San Pedro de Alausí, een mozaïk beeld van fors formaat dat op een heuvel staat, waar je via trappen naar toe kan lopen, en de Puente Negro, de stalen brug met houten liggers, waarover de trein rijdt. Een brug zoals je alleen in westerns ziet. In de straten hangen Indiaanse vrouwen in klederdracht rond, kijken om zich heen, praten met elkaar, hebben soms baby’s op hun rug. Geen idee wat ze hier de hele dag doen, zeker is wel dat maandag voor hen geen ‘wasdag’ is.

Na de lunch trekken we ons terug op de kamer. Het weer wordt steeds slechter, opnieuw zitten we in de wolken. We doden de tijd met tekenen, schilderen, schrijven, lezen en rummy cup. Buiten regent het inmiddels.

Alausí                                                                                                                                            29-1-2019

De treinreis is onvergetelijk, wat mooi! Om 6 uur loopt de wekker af. Om 8 uur vertrekt de Tren Ecuador naar de Nariz del Diablo en we hebben nog geen tickets. Om 7 uur start de kaartverkoop, maar we hadden best wat langer op bed kunnen blijven, het is winter in Ecuador en er zijn niet veel toeristen. Kevin & Rick komen pas tegen 8 uur aangekakt en zitten in dezelfde wagon als wij. Het is nog wat bewolkt als we vertrekken, maar al snel breekt de zon door. Tot mijn verrassing rijdt de trein het dorp uit naar het westen en niet over de Puente Negro. De trein slingert door het dal, langs de wild stromende Rio Pumachaca, door een grotendeels onbedorven, niet in cultuur gebracht landschap. Niemand woont hier. Bij de Nariz del Diablo (de Duivelsneus) moet de trein zigzaggend een helling overwinnen. Op 2 plaatsen steekt de trein voor- en achteruit, dat wil zeggen, ze komt aan, de wissel wordt omgezet en ze rijdt terug. Op die wijze wordt de helling van 45° bedwongen. De snelheid ligt niet hoog, zo’n 20-30 km per uur. Op het dak mag je niet meer zitten, je mag zelfs niet op het balkon staan.

Er wordt tweemaal een fotostop gemaakt. Bij Station Sibambe worden we verwelkomd door Indianen. Zij leven op de hoogvlakte en moeten elke dag 2 uur heen en 2 uur terug lopen. Ze mogen niet met de trein, tenzij ze ook een ticket van $ 33,-  (voor 65+ $ 22,-) kopen. Een hard bestaan dus. De Engels sprekende gidsen verdienen $ 385,- per maand. De anderen zijn afhankelijk van de verkoop van de souvenirs, broodjes, pizza’s, bamboesap en fooien. Bij aankomst voeren ze een dans voor je op, je mag meedoen en daarna leiden ze je rond in hun museum, waar uitgelegd wordt wat ze doen en hoe ze vroeger leefden.

Ze vertellen ook dat de condor is verdwenen bij de aanleg van de spoorlijn, 75 jaar geleden, waarbij veel dynamiet is gebruikt.

Om half 11 is de show over en zijn we terug in Alausí, en ook op de terugweg hebben we ons geen moment verveeld. We checken uit ons hotel, kopen nog wat bananen en zoete broodjes en om 11 uur rijdt de bus het stadje uit richting Ambato. In Riobamba worden we aan de kant van de weg uit de bus gezet en wijst de chauffeur naar de overkant van de straat, daar vertrekt de bus naar Baños. Vertwijfeld kijken we om ons heen, maar net als Hans naar de wc is, komt de bus er aan. Al rijdend gilt de bijrijder Baños en als ik mijn hand opsteekt, springt hij uit de nog rijdende bus en roept dat ik moet opschieten. De bus stopt nu midden op de drukke weg, hij gooit de rugzakken in het ruim en terwijl de bus alweer begint te rijden, roept hij weer dat ik me moet haasten. Gelukkig komt Hans er ook net aan en de chauffeur geeft vol gas. Het is druk in de bus, maar we vinden nog een plekje boven de achterwielen, niet het meest comfortabele deel van de bus. Na totaal 4 uur bussen bereiken we Baños. An heeft pijn in haar rug. ’s Ochtends schoot het er al in, terwijl ze al jaren geen last had. Ik houd mijn hart vast. Het landschap is alweer veranderd, veel groen en in de verte prijkt de Volcano Tungurahua op 5016 meter. Baños is een gezellige, drukke stad waar van alles te beleven is volgens onze reisgids, en dat gaan we de komende dagen zelf ontdekken. De zon schijnt volop en de temperatuur is aangenaam.

Baños