Battambang

21 januari 2017

Op het busstation staat een Tuk Tukdriver met een bordje, met daarop onze naam, ons op te wachten. Hij was er al om 5 uur, de bus zou immers rond 6 uur aankomen. Als we hem voor morgen voor $ 20,– inhuren, kan zijn humeur niet meer stuk. Hij brengt ons naar het King Fy Hotel. We kunnen direct op onze kamer. Na een ontbijt en een verkwikkende douche lopen we een rondje door de stad. Het is een echte provinciale hoofdstad, rustiger en gestructureerder dan Phnom Penh. Later blijkt dat de stad ’s avonds na 9 uur slaapt. Ons hotel staat aan de rivier, die de stad in tweeën deelt, met langs de oevers brede trottoirs en parken. Overal staan verkopers van etenswaren. We bezoeken de boeddhistische tempelcomplexen met de pagode’s en Chinese graven.

In de complexen wonen monniken en gewone burgers. De monniken onderhouden de gebedstempels van het complex en leiden gebedsdiensten. De burgers maken schoon, koken en hangen rond. Hoe de rolverdeling exact is, blijft duister. Op elk complex bevinden zich kleine leslokalen met alleen een dak, tafels, stoelen en een whiteboard. Er wordt in ieder geval Engels gedoceerd.

Terug in het King Fy Hotel nemen we plaats op het dakterras, bestellen een emmer Blue Margarita, zien de zon ondergaan en raken heerlijk aangeschoten.

22 januari 2017

De Tuk Tukdriver is meer dan een chauffeur. Hij is ook gids en spreekt een aardig mondje Engels. Or Oeurm is zijn naam. Als eerste rijdt hij ons naar het Provinciehuis en vertelt over de geschiedenis, over de tijd dat Cambodja nog een Franse kolonie was. Vandaar tuffen we naar de Battembang Man (Ta Dumbong). Hier vertelt hij ons de legende van de Battambang Man, een koeherder, die een toverstok vond en daarmee de toenmalige koning verjoeg. De zoon van de koning vluchtte het bos in en werd monnik. De Battambang Man droomde dat hij vernietigd zou worden door een Heilige op een wit paard, dus besloot hij alle heilige mannen te vermoorden. De zoon van de koning kreeg de opdracht naar de stad te gaan en onderweg kreeg hij van een kluizenaar een wit paard. Het paard bleek te kunnen vliegen en zo keerde hij terug naar de stad. Toen de Battambang Man het paard met de prins zag aankomen,  wist hij dat zijn droom was uitgekomen en gooide zijn toverstok naar de prins, maar mistte. Daarna vluchtte de Battambang Man in de menigte en van hem of zijn toverstokje is nooit meer teruggevonden.

De volgende stop is de Bambootrain. Even voel ik me een kwajongen uit de boeken van de Kameleon, als de lorrie, aangedreven door een benzinemotor en V-snaar, loeihard over het schots en scheef liggende spoor rijdt. Het is een enkelspoor. Bij een tegenligger wordt de lorrie van het spoor getild en als de ander is gepasseerd, er weer op gelegd. Na dit avontuur neemt Or ons mee naar een tempelcomplex annex begraafplaats. Het is een gemengde begraafplaats waar Chinezen apart worden begraven of bijgezet in een familiegraf, en waar Cambodjanen worden gecremeerd. De rijke Cambodjaan koopt een stupa, waarin een klein botje van de overledene, dat niet is gecremeerd, wordt bewaard. Ik heb geprobeerd me er een voorstelling te maken hoe een botje wordt gered uit de oven, of eigenlijk voordat het lijk de oven ingaat. Het is me niet gelukt! Gezeten in de schaduw van een boom  vertelt Or dat er in Battambang geen werk is. Zijn broer en zus zijn naar Thailand getrokken, want daar zijn fabrieken, is industrie en werk. Hij is sceptisch, nog jong, 36 jaar en vader van 2 kinderen en ziet geen perspectief. Jongeren verdienen in een hotel zo’n $ 90,– per maand; $ 3,– per dag is niet eens slecht, maar niet veel. De Chinezen bezitten de hotels, de winkels en veel restaurants. Zij wonen voornamelijk in het centrum. De Cambodjanen aan de rand of op het platteland. Zelf is Or ook monnik geweest. Monniken bidden, mediteren en krijgen les, o.a. in de Engelse taal. Het is de kans om nog iets te leren. In Vietnam is school verplicht van (4)6 t/m 18 jaar, maar hier is school faculatief. Een slechte zaak volgens Or. De belangstelling om monnik te worden neemt af. De verleiding is te groot.

Bij de uitgang van het tempelcomplex hangen in enkele grote bomen honderden vleermuizen, met een spanwijdte van 40-50 cm. Ze eten fruit. Dan besluit Or dat het tijd voor de lunch en we genieten van een heerlijk bereidde, eenvoudige lunch. Voor de oudste tempel van Cambodja (1057 voor Chr.) moeten we 358 treden beklimmen. Het zweet gutst van onze voorhoofden. Het is een klein, overzichtelijk complex, maar zwaar beschadigd. Niet verwonderlijk, want tijdens de Vietnamoorlog was dit een militaire basis. Vanaf de top kan je ver kijken.

Onze laatste stop vandaag is Phnom Sampor, een natuurlijke grot, die tijdens het Rode Khmer bewind een gruwelijke rol speelde. Van boven af kunnen we in de grot kijken. We deinzen terug als we in de diepte kijken. Vanaf hier werden tienduizenden mensen levend of half dood naar beneden gegooid. Beneden in de grot zien we de schedels en beenderen liggen en huiveren. Or vertelt dat zijn vader en moeder deze afschuwelijke tijd aan de levende lijve hebben meegemaakt. Zijn vader was timmerman en werd gedwongen voor de Khmer te werken. Or is duidelijk aangedaan als hij erover vertelt. De berg, met de grot, is bezongen door beroemde Khmer zangers en speelt een rol in de legendes. Vanaf de top heb je prachtig uitzicht over Battambang in het noordoosten en verder Thailand in het westen. De gebeurtenissen tijdens het regime van Pol Pot werpen echter een schaduw over deze prachtige plek. Overigens is de Rode Khmer hier pas in 1997 definitief verdreven. Boven op de berg, tussen de gebedshuizen en stupa’s, wonen apen, die geen oog hebben voor de omgeving zoals wij, maar louter in het fruit en de noten.

We rijden nog langs de vleermuizengrot, waarin duizenden vleermuizen overdag rusten. De grot is met onder meer Europees geld beschermd.  Ondanks dat de vleermuis beschermd is, wordt er op het platteland op ze gejaagd.  Ze schijnen een lekkernij te zijn. Als de avond valt zwermen de vleermuizen uit, op jacht naar insecten op het land. Beter dan insecticide Wij keren moe, maar voldaan, terug naar ons hotel.

23 januari 2017

Op de fiets gaan we naar ‘Wat Ek Phnom’, 13 km heen en 17 km terug. Een flink rondje dus. Doodmoe en met zadelpijn komen we terug. Onderweg voelen we ons net Willem Alexander en Maxima. Nog nooit werden we door zoveel mensen, volwassenen, maar vooral kinderen, gegroet. Iedereen is vriendelijk. Na de middag stoppen we enkele keren bij één van de honderden, nee duizenden winkeltjes, voor een koel drankje. Op de heenweg stoppen we om in olie gefrituurde banaan te kopen, die we al fietsend oppeuzelen. Lekker zoet. De mensen spreken geen Engels maar lachen vriendelijk en vragen zich waarschijnlijk af wat die zotte Hollanders hier op de fiets doen.

Voert het eerste deel van de tocht nog over asfalt, het 2e deel fietsen we over onverharde wegen met diepe kuilen. Gelukkig is het kurkdroog. Wat een puinhoop moet dat in het regenseizoen zijn. Wat Ek Phnom bestaat uit een gebedshuis met stupa’s. geruïneerde oude tempels en een gigantische boeddha die over het land uitkijkt.

De metersdikke bomen, die zich in en tussen de tempels hebben geworteld en de tempels hebben beschadigd, zijn onlangs geveld. Misschien is het een idee de tempels te  herstellen. Maar vermoedelijk komt het daar nooit van, vanwege geldgebrek en de eeuwigdurende discussie van wat wel en wat niet mag bij renoveren en wat nooit een eenduidig standpunt oplevert.

 

Als we de fietsen hebben ingeleverd lopen we stram en vermoeid de stad in, eten een saté, drinken een biertje, waarbij ik op het terras spontaan in slaap val, en doen inkopen voor de boottocht van morgen van 7 uur naar Siem Raep. We eten opnieuw zalig bij Coconut Lily. Deze keer laten we ons voor $ 2,– brengen door een Tuk Tuk, die, wat achteraf bleek, op ons had staan wachten. Maar ter bevordering van de spijsvertering lopen we terug.

Siem Raep